terug naar beginpagina WO II in Julianadorp Julianadorp WO II Bijlage Han Wassink
Het verhaal van Han Wassink, evacué in Julianadorp,
tijdens de Tweede Wereldoorlog 1940-1945
 
.
Han Wassink, evacué in Julianadorp, 1940-1945
Han Wassink (1930) beschreef in 2009 voor zijn kinderen de levensloop van zijn bestaan. Op die manier wilde hij ze kennis laten maken met hoe hij was opgroeid. Het verhaal werd gebundeld in het boek "Zoeken bij het licht van de vuurtoren" uitgegeven in 2009. Een groot deel van zijn verhaal bestaat uit een beschrijving van zijn belevenissen als evacué in Julianadorp tijdens de Tweede Wereldoorlog 1940-1945.
Na de oorlog volgde Han Wassink de kweekschool, was schoolmeester in Den Helder, vervulde zijn dienstplicht bij de Luchtmacht, studeerde Nederlands en behaalde MO-akten pedagogiek. Hij sloot zijn loopbaan af als leraar aan de pedagogische academie in Almelo.
Met toestemming van Han Wassink is, in het kader van 75 jaar bevrijding van Nederland , het verhaal met zijn oorlogservaringen in Julianadorp toegevoegd aan de eerdere publicaties over de Tweede Wereldoorlog op deze website.
...klik hier voor de inhoudsopgave van het verhaal
Het verhaal van Han Wassink, evacué in Julianadorp,
10 mei 1940, De oorlog brak uit
Ieder die op 10 mei 1940 al enig benul van het leven had, zal wel nooit vergeten zijn hoe een vrolijk zonnetje om een uur of zes aarzelend boven de horizon uitkijkt en even later, met een vriendelijke knipoog en rode konen van de nevels op het land,een eerste lentedag aankondigt.
Toch is er iets dat de aandacht van de ontwakende mensen afleidt .Er zijn veel vliegtuigen in de lucht, wat niet normaal is en de doffe dreunen in de oostelijke verten kan men ook niet direct thuisbrengen. Wat is er aan de hand?
Ondanks geruchten over de militaire groei van Duitsland en de mislukte onderhandelingen van de Engelse minister Chamberlain met Hitler, geloofde men in Nederland niet echt in een eventuele invasie van Duitse troepen.Helaas werd de zonovergotendag er één van lawaai en bruut geweld. Er werd geschoten en van het vliegveld De Kooy stegen de nieuwe jagers herhaaldelijk op om ons land tegen een overmacht in de lucht, maar ook op het land te verdedigen.
Er volgden aanvallen op vliegtuigen die startklaar gemaakt werden en vader, die aan deze toestellen werkte, was dag en nacht paraat en dus niet thuis. Een ongeluk komt, zo men wel eens beweert, nooit alleen. Ik was er bijna in gaan geloven, want de band van mijn mooie autopet liep die nacht ook nog leeg.
Mijn gevoel van veiligheid moest in deze nooit vermoede situatie nu door moeder alleen gegeven worden en dat was nu precies wat zij niet kon. Zij was daarvoor te labiel en had vader juist onder stressvolle omstandigheden nodig! Maar hij was er niet. Op vijftien mei, na het bombardement op Rotterdam, capituleerde Nederland. Vader was nog niet thuis en in de nacht van 15 op 16 mei 1940 werd ook Den Helder nog gebombardeerd.
Hoe dat ooit mogelijk is geweest, Weet men niet. Waarschijnlijk hebben enkele vliegtuigen of misschien maar één kist de halve nacht boven de stad rond gevlogen om af en toe een bom te laten vallen. De mentale ravage was aanzienlijk. Ik zie nog een brandbom die bij ons op straat neergekomen was vuur rondspuiten. Het zes of achtkantige ding van ongeveer 4O cm. lengte ging na en tijdje vanzelf uit en de straat ontsnapte aan een fikse brand. Moeder was volkomen in paniek, kroop in de gangkast en trok mij mee. Toen het wat rustiger werd, kwamen we er uit om even later weer dekking te zoeken. Uiteindelijk vonden we enige gefingeerde beschutting bij de overburen, met wie we gezamenlijk in spanning afwachtten wat er verder zou gebeuren.
Evacuatie naar Julianadorp
Het daglicht onthulde voor de onthutste mensen de schade, veroorzaakt door het bombarde- ment, gedurende de nacht. Velen vreesden een herhaling en de grote uittocht begon. Mijn ouders, pa was weer thuis, vluchtten richting Julianadorp. We gingen op de fiets en ik zat bij hem achterop.
In Julianadorp belandden we bij de familie Hollander, een aannemertje met een timmermanswerkplaats. Een aardige jonge knecht maakte met de lintzaag een vliegtuigromp en timmerde er een paar triplex vleugels onder, voorzag het van een propeller en zal wel genoten hebben van het enthousiasme waarmee de jongste Hollander en ik dagen tegen de wind in renden om de propeller draaiende te houden.
Te midden van alle ellende, ontheemd tussen vreemden die het beste van de situatie
met hun ongenode gasten probeerden te maken, speelden wij kinderen alsof er geen oorlog bestond. Stel je eens voor wat het voor de mensen die de vluchtelingen in hun eigen huis opvingen betekende. Voor hun menslievendheid betaalden ze met hun eigen vrijheid.
De zorgen van de volwassenen drongen niet tot ons door, zolang er geen direct gevaar dreigde. Hoe lang we er geweest zijn is me ontgaan. Wel weet ik dat er in de loop van de volgende jaren een regelmatig patroon van verhuizingen naar andere adressen ontstond. De ruimten waar we verbleven werden soms groter, de mensen soms aangenamer in de omgang en de huurprijs speelde natuurlijk ook een rol.
Zo vertoefden we bij de zojuist genoemde familie Hollander, opoe Otten, de familie Bakker, Trijn van Driel en uiteindelijk in een echt huis aan de Tuinbouwstraat. Het verblijf in Julianadorp duurde vijf jaar.
Bij Trijn van Driel, die met een verstandelijk beperkte broer samenwoonde, hoorde je als kind spannende verhalen. Niet dat ze direct tot mij gericht waren; ze lekten gewoon uit. Jan, zoals hij heette, zag met genoegen de mooie geëvacueerde Helderse schonen, die tijdelijk in de kippenschuren woonden, zonnebaden. Het riep een gevoel bij hem op dat hem de realiteit deed vergeten en hem op het idee bracht de wat erg luchtig geklede dames in zijn kippenschuren te inspecteren Dit was nu niet precies wat de dames op prijs stelden en goede raad was duur.
De buurman wist wel een oplossing. Jan mocht met hem naar Amsterdam, moest z'n portemonnee niet vergeten en zal een onvergetelijke dag gehad hebben. Hij bracht van deze excursie een Amsterdamse schone mee, die bepaald niet verlegen was. Ook dat vonden de tijdelijke gasten niet in overeenstemming met wat ze wensten. Er zat voor Ab weinig anders op dan zijn snol maar weer naar huis te sturen. Met een ervaring rijker en een beurs lichter bleef Ab, treurig gestemd achter. Met aandacht volgde ik de spannende verhalen met als onderwerp de kippenschuren. Wellicht wonnen ze tijdens het smoezelig doorvertellen aan anderen sterk aan kleur. Eén ding is zeker: ik was er weer een beetje levenswijzer door geworden.
De openbare lagere school van Julianadorp
Naar de lagere school
Wij, vluchtelingen uit Den Helder, werden op het dorp vooral in het eerste jaar door de, voor het grootste deel agrarische bevolking, toch een beetje vreemd aangekeken en werden de “Helderse koekvreters” genoemd . Wie zich er niets van aantrok merkte al gauw dat het overging . We beleefden al op jong leeftijd wat, in veel ernstiger vorm, buitenlandse immigranten tegenwoordig overkomt.
Ik ging naar de Openbare Lagere School van meester Hendriks. Het was een fijne man met een zeer gespreide belangstelling.Hij vertelde ons over de sterren, liet ons ‘s avonds op visite komen en legde dan uit waar bepaalde sterren stonden en hoe ze heetten. Ik denk dat ik daar de Grote- en de Kleine Beer, en de Poolster heb leren kennen.
Door zijn strafstelsel had hij wereldberoemd kunnen worden als het gewerkt had. Wie in de klas buiten zijn boekje ging, kreeg twee strafsommen. Als je daarna weer over de schreef ging, werd het aantal gekwadrateerd en het laat zich raden dat je met enige aanleg voor recidive al gauw tot astronomische cijfers kwam. Zelfs het halveren van het aantal straf- sommen bij een goed antwoord van de zijde der veroordeelde of een goede daad in de klas, stelde de gestrafte nooit in staat de stand tot nul te laten terugkeren.
Al de vereiste rekenhandelingen werden door 's meesters rechter hand, Truus geadministreerd. Het was dan ook niet vreemd dat ze vele vrienden en vriendinnen had, die op illegale dispensatie rekenden. Fraude is zo oud als de wereld, begon ik te beseffen.
De school was een prettig aandoend, laag gebouw met zo’n zes klaslokalen en wat er verder nog bij de doorsnee school uit de jaren dertig aan bergruimten, kamers en kamertjes hoorde. Het lag gezellig tussen enige oude bomen, wat aan de kust al een hele bijzonderheid is en aan één van de oevers van de twee hoofdvaarten bij de kruising van de hoofdstraten naar het dorp, net buiten het centrum. Lang genoten we niet van dit leuke schooltje, want het werd door de Duitsers gevorderd om als ziekenhuis gebruikt te worden.
We verhuisden naar een kerkachtig gebouwtje van een of andere christelijke sekte met de naam "The Star of Hope and Mission", geloof ik. Op dat schooltje, ik was toen ongeveer twaalf jaar, brak de belangstelling voor het andere geslacht door. Er vormden zich koppeltjes. die elkaar nauwelijks durfden aankijken, maar waarvan men beweerde dat ze met elkaar gingen. Ik kreeg ook een “vriendin” toegewezen, ze heette " Stijve Rijst". De bijnaam verraadt al iets van de kwaliteit die haar in de liefdesrelaties werd toegekend en ik kon me dan ook niet erg verheugen in deze opgedrongen verbintenis. Toch had zo'n op fantasie berustende fictieve verhouding gevolgen voor het gedrag van de “partners” ten opzichte van elkaar. Blozen was iets wat je tot elke prijs diende te vermijden en om elkaar op straat niet te hoeven groeten liep je soms een heel eind om. Je leerde er waarschijnlijk van dat de liefde vol voetangels en klemmen kan zitten en dat enige terughoudendheid in het begin alleen maar voordeel kan brengen. We keken dus de kat uit de boom en verloren als vanzelf iedere belangstelling voor elkaar.
In de vijfde klas bij meester van Laar, waar de orde wel wat te wensen overliet, zaten veel kinderen bij elkaar uit de klassen 4 en 5. Er was niet genoeg ruimte dus werden er klassen gekoppeld. De goede man had er zijn handen waarschijnlijk meer dan vol aan.
Tussen de middag bleven de meeste kinderen over om te eten. Ze kwamen van heinde en verre naar deze school en konden dus niet tussen twaalf en één uur naar huis. Er werd dan ook op school gegeten en als het weer niet al te nat of te guur was, mochten ze nog een tijdje buiten spelen. Natuurlijk was het voetbalveld achter de school een mooie plaats om de bijna verstopte aderen weer van vers bloed te voorzien. De leerlingen holden achter een bal aan of achter de meiden. Dit laatste spel heette meidenvangertje.
Op een ochtend kwamen twee Duitse officieren de klas binnen. Ze wilden de meester iets vragen. De boodschap wilde echter niet overkomen. Krijtwit van schrik en spanning speelde hij geen woord Duits te beheersen. Onverrichte zaken vertrokken de heren en keerde langzaam de normale sfeer in de klas terug. Zonder te weten wat er aan de hand was, voelden wij kinderen feilloos aan dat er gevaar dreigde. Jaren later begrepen we pas wat dit onderhoud voor onze meester had betekend. Toen werd algemeen bekend dat hij tijdens de oorlog tot de ondergrondse van het dorp had behoord.
Enige jaren later verhuisden we opnieuw, nu naar een bollenschuur van de firma Belle & Teeuwen. Een voordeel was de grotere ruimte, maar de beslotenheid van de beide andere lokaties miste ik tot de dag dat ik die school verliet. Er was nog een groot nadeel voor mij; ik bleek gevoelig, allergisch voor alles wat met bollen te maken had. Het duurde een hele tijd voor men begreep waar die vreemde uitslag op mijn armen, handen en gezicht vandaan kwam. Na enige tijd verdween alles vanzelf. Het gebouw reinigde blijkbaar zichzelf.

De bollenschuur van Belle en Teeuwen werd gebruikt als school
Activiteiten samen met mijn vrienden.
Vriendschappen groeien en dat zal de reden wel zijn waarom ik niet aan kan geven waar en wanneer ik Gerard Monen voor het eerst ontmoette. We zaten op dezelfde school, woonden dicht bij elkaar. Soms rolden we letterlijk als aartsvijanden over de straat, maar even later waren we weer onafscheidelijk, verkenden we de omgeving, speelden samen, sprongen over sloten en wisten als geen ander waar de lekkerste peren van Julianadorp te vinden waren.
Nu was dat niet zo'n grote ontdekking, want de tuin van de familie Monen was door een redelijk brede sloot afgescheiden van de tuinderij aan de andere kant. ln mooie rijen, opgebonden langs lijdraden groeiden daar, zoals het bordje aangaf, "les Soldats Laboureurs", een perensoort van buitengewone kwaliteit vonden wij. We zetten elkaar dan ook graag aan tot het halen van soldatenboertjes zoals we ze noemden. Jammer genoeg was het een seizoengebonden vermaak. Nooit leverde het ons moeilijkheden op, omdat niemand ons ooit op het pikken van deze sappige heerlijkheden betrapte.

Een verborgen auto
Met de verborgen luxe auto in een schuurtje achter een verlaten woning lag dat anders. Een dorpeling van onze leeftijd vertelde onder geheimhouding dat daar een auto stond waar je van alles af mocht slopen. Hij liet ons ter ondersteuning van zijn woorden een ruitenwisser zien. Dit overtuigende bewijs was voldoende om ons tot concurrentie aan te zetten. Ook wij sloopten met gereedschap van Gerards vader verschillende glimmende onderdelen van de wagen die hier een, voor de Duitsers, verborgen leven leidde. Eens zouden betere tijden aanbreken en zou men hem weer vriendelijk toegang tot de openbare wegen van Nederland verlenen. Het voertuig zou weer opgepoetst en stralend aller ogen op zich gericht vinden, want veel concurrenten zouden er nog niet zijn.
Ik weet nog dat er snel door de veldwachter een einde aan de plundering werd gemaakt, daar alles natuurlijk voor de bezetter verborgen moest blijven, zijn wij nooit op het matje geroepen. Wij wisten ook wel dat het niet mocht, maar onder de bemoedigende woorden van de medeslopers deed iedereen gerustgesteld weer vrolijk mee.

Onze apotheek
Zoals alle kinderen, hadden ook wij gevoelige perioden voor bepaalde interessegebieden. Gedurende één zo’n periode hielden we ons bezig met de apotheek. We brachten flesjes en potten bij Gerard in de schuur. Daar bestond minder kans op verhuizing, omdat zijn ouders autochtone bewoners van Julianadorp waren. Wij allochtonen stonden erom bekend zo af en toe van adres te veranderen. De reden zal wel geweest zijn dat de volwassenen die op een kleine oppervlakte met elkaar samen moesten leven dat niet altijd aankonden. Men zocht dan weer een ander adres totdat ze, en dat gold voor mijn ouders, eindelijk een eigen huis konden huren.
De potjes en flesjes die we ijverig verzamelden, vulden we met verschillende kleuren waren, terwijl we op andere momenten onafgebroken bezig konden zijn met het slijpen van allerlei gekleurde stenen. Dat leverde mooie poedertjes op. Het was ons een lust voor het oog al die potjes en flesjes keurig op een rij te zien staan. Onze eerste tocht na schooltijd bracht ons hard lopend naar de schuur. Alles nog goed? Oké, wat zouden we dan weer eens bedenken.

Huis van de tuinder Spanjaard
Op de tuinderij van Spanjaard, de oude proeftuin
De man die ons onwetend de heerlijke peren “leverde”, kon wel een paar vlugge jongetjes op de tuinderij gebruiken en nam ons aan als hulpjes. We moesten onkruid wieden, aardbeien plukken en allerlei karweitjes doen. Een hoogtepunt was de tocht naar de veiling in Den Helder. Dan werd de oude T-Ford, een soort vrachtautootje, te voorschijn gehaald en moest de motor met een slinger op gang gebracht worden. We vonden het allemaal prachtig en zagen er een uitdaging in goede knechten te worden. Ook aan deze episode kwam een eind.

De knikkerkermis
De mens heeft tijdens zijn groei naar beschaving vele stadia doorlopen. Hij was jager, visser, bouwer, handelaar en vervoerder etc. In de groei van kinderen vind je deze lange historische ontwikkeling in versneld tempo terug. Ze maken een pijl en boog, ze gaan vissen, ze bouwen hutten, ze gaan hun spulletjes verkopen of ruilen en ze bouwen karretjes of als ze die krijgen, spelen ze er graag mee. De theorie mag betwijfeld worden, in onze jeugd paste ze zeker! Zo'n ontwikkelingsmoment in het kinderleven was de jaarlijks terugkerende knikkerkermis. We maakten dan veelal met de figuurzaag ingenieuze spelletjes, waaraan je tegen betaling met knikkers mocht meedoen. Je kon dan winnen, verliezen of gelijk spelen.
Op triplex maakte je met een passer een cirkel, plaatste langs de rand getallen 5,10,15 en 20 op de plaatsen van de vierwindstreken. Midden in de cirkel bevestigde je een wijzer die licht ronddraaide en altijd bij een getal in de buurt precies erop tot stilstand kwam. Om de beurt mochten de klanten hun geluk beproeven en wie het hoogst kwam had gewonnen. De geluksvogel werd uitbetaald in knikkers en wat erover was van de inleg ging in de knikkerzak van de standhouder. Als je bijvoorbeeld 10 knikkers inleg vroeg van vier deelnemers en de ronddraaiende pijl bleef op het hoogste nummer staan (20), dan speelde je als standhouder nog met een winst van 20 knikkers. Bij een ander spelletje moest je een knikker onder poortjes door laten rollen. Het aantal dat je winnen kon stond er boven aangegeven. Je liet je klanten betalen en zorgde ervoor dat de poortjes niet te ruim waren, terwijl de tegels die niet altijd waterpas lagen voor een extra moeilijkheid zorgden, die de klanten zelf moesten overwinnen. De afstand kon je naar gelang je als exploitant meer won of verloor, verkorten of verlengen. Je moest erg opletten, maar ook met dit spel waren goede zaken te doen. Mijn handigheid in het figuurzagen, van pa geleerd, kwam me goed van pas
Vissen en hutten bouwen
Ook vissen deden Gerard en ik altijd graag. De vangsten waren niet bijzonder, maar de spanning was er niet minder om en dat zal wel de motor voor de jaren lange motivatie zijn geweest. Zo ving ik eens als tienjarig knulletje een geweldige baars, wel 30 cm lang. Ik kreeg hem op het droge en oogstte grote bewondering van mijn vriendjes, terwijl de vangst aan niets anders dan geluk te danken was. Niemand durfde de geweldenaar aan te raken en ik moest maar zien hoe ik deze kolos thuis kreeg. Ik heb hem gewoon aan de haak laten zitten en thuis, toen hij al uit zijn lijden verlost was, bleek het een kleine moeite hem los te maken.
Hutten bouwen hoorde natuurlijk ook tot de activiteiten en aan twee van dit soort bouw- werken heb ik nog herinneringen. Het eerste experiment hing in een boom boven een sloot. De extreme plaats hield verband met de concurrentie die je altijd de baas moest blijven en die bovenden buiten de deur moest trachten te houden. De bouw boven de sloot moest eventuele belagers afschrikken, want een insluiper die een nat pak opliep had in onze logica een probleem. Natte en stinkende kleren na een plons in een vieze sloot bleef voor niemand thuis onopgemerkt en bovendien, wisten we uit ervaring , stonden er straffen op. Om in de boom te klimmen moest je halsbrekende toeren verrichten, wat voor ons geoefende eigenaren niet zo moeilijk was als voor eventuele indringers.
Het tweede bouwsel, we waren toen al enige jaren ouder schat ik, had gasverwarming en leek op een echt huisje. Het was onze trots. Buiten de hut bouwden we een vuurplaats. We legden een ijzeren, gesloten, d.w.z. aan één kant platgeslagen elektrabuis gevuld met zaagsel in het vuur, leidden het gas dat door de verwarming vrij kwam door een slangetje naar binnen en staken het daar aan. Later leerde ik dat we de droge destillatie toegepast hadden. Hoe we op het idee kwamen is me niet meer bekend, dat we er bijzonder veel plezier aan beleefden vergeet ik nooit. Ook toen al had elk voordeel een nadeel, want lang brandde het vlammetje niet, doordat teerachtige derivaten het uitstroomgaatje van het gas verstopten. We moesten dus vaak “de neus” snuiten.

De wijzerplaat van de klok van de kerk werd ontregeld
Ontregeling van de kerklok
Ook de pijl en boog speelde in ons jongensleven een grote rol. Sterke wilgentakken, met zorg uitgezocht en met stevig draad gespannen, konden een pijl vele tientallen meters wegschieten. Die pijlen voorzagen we van uitgesmolten mitrailleurkogels waar in oorlogstijd gemakkelijk aan te komen was. We stookten een stevig vuur en legden daar de kogels in om het lood waarmee ze gevuld waren eruit te smelten. Toch schrokken we tijdens deze activiteit behoorlijk toen er af en toe harde knallen klonken die het vuur uiteen deden spatten. We ontdekten dat er tussen de gewone kogels ook lichtspoormunitie zat, die diende om in het donker te kunnen zien of de schutter zijn object wel goed in het vizier had. Met de kogels waar het lood uitgesmolten was, schoten we op alles wat ons als een gelegitimeerd object voorkwam en ik moet toegeven dat we niet veel beperkingen kenden. Een opmerking is hierbij wel op z'n plaats: levende wezens behoorden niet tot de categorie toegestane mikpunten.
Ik weet nog heel goed dat de kerkklok van het Hervormde kerkje op het dorp er dus wel bij hoorde. We mikten zó goed, dat de pijlen in de wijzerplaat bleven steken en het verder rondgaan van de wijzers verhinderden. Wie geen eigen tijdmeting had, zat meteen met een probleem. Wij niet! We vonden het een prestatie, een beloning waard. We wisten reeds dat de wereld zo niet in elkaar zat, maar dat in plaats van onze prestaties, het ongemak voor anderen zwaarder zou wegen bij een eventuele beoordeling. We bewaarden dan ook een diep stilzwijgen over deze affaire.
Denk nu niet dat ons jachtinstinct nog niet tot ontwikkeling was gekomen. Het tegendeel was het geval. We beperkten ons bij het jagen tot slechts enkele dieren. Het waren de vissen en de konijnen. Over de vissen praten we maar niet verder, want het is algemeen bekend dat wij niet de enigen waren die wel eens graag een lijntje uitlegden. Met de slimme konijntjes en de zigzaggende hazen wilden we de strijd ook graag aanbinden. We leerden strikken van koperdraad maken en ze te bevestigen aan boomstammetjes op paadjes, waarvan wij dachten dat het hoofdwegen van onze viervoeters waren. We bleken echter minder slim dan de diertjes waarop we jaagden, want nooit stapte één haas of konijn onze uitnodigende poortjes binnen, waar ze zichzelf anders opgeknoopt zouden hebben. Ik zou het nu voor geen geld meer doen.
 
Mijn nieuwe vriend Jan Jongejan
Jan Jongejan woonde vlak bij mij in de buurt. Zijn vader had een boerderij aan de Middenvliet, maar de familie woonde in een huurhuisje net als wij. Jan en ik hadden denk ik een technische aanleg gemeen en we interesseerden ons dan ook voor alles wat mobiel was. Niet dat er in de oorlogstijd veel mobiels te beleven viel, maar oude, afgedankte fietsen waren wel te vinden. We haalden ze overal vandaan en knapten de beste van de slechte zo goed als we konden op. We leerden er vreselijk veel van. Kogellagers, kettingen en terug- trapremmen ontvouwden voor ons hun geheimen. Met de opgekalefaterde fietsen, zonder banden, want die waren nergens meer te koop, reden we met veel herrie door de buurt.
Het leukste was het plotseling remmen, waarbij we in het halfdonker lichtende sporen op het plaveisel trokken. Je moest wel uitkijken om niet op je gezicht te vallen, maar de uitdaging was dit risico meer dan waard. En voor zover ik het me nog herinneren kan, vonden er geen ernstige calamiteiten plaats.
Met net zoveel inzet en plezier bouwden we karren op onderstellen van kinderwagens. Later werden deze vehikels voorzien van een echt autostuur dat we van de smid Korevaar mee- kregen. De besturing verliep via een poelie waarover met één slag een stevig stuk touw liep. De uiteinden van dat touw waren bevestigd aan de einden van de stuurbalk, waarvan de as vastgeschroefd zat. Het had voor ons hetzelfde effect als voor de tegenwoordige automobilist de stuurbekrachtiging. Uren waren we aan het oefenen om recht achteruit te rijden en ook bochtjes achteruit hielden ons tijden geconcentreerd bezig. In voorwaartse richting pro- beerden we zo snel mogelijk een bocht van 90 graden te nemen. Het gebeurde bij herhaling dat we van de kar op de straat terecht kwamen. Toch gingen we door, dan met Jan achter het stuur dan weer afgelost door Gerard of Han

Op dit trottoir in de Landbouwstraat oefenden we onze stuurmanskunsten
Wie niet aan het stuur zat was “motor” en geloof maar dat die motoren je zo snel mogelijk de bocht wilden zien draaien. Op het meest cruciale moment, waar een echte automobilist gas terug neemt, gooiden wij in termen van hedendaagse techniek, de turbo er nog even boven op. Wie zonder moeilijkheden de bocht doorkwam was een gevierd persoon, maar de bedoeling was de chauffeur uit de bocht te laten schieten.
Diezelfde herhalingsdrang kan ik me ook nog herinneren aan de rekstok. Vlak bij mijn ouderlijk huis stond een houten loods. Uit sommige planken waren de knoesten weggesprongen waardoor er hier en daar in de stevige planken een mooi rond gat achtergebleven was. In één van die gaten paste een dikke stalen stang die ik ergens op de kop getikt had, gevonden heette dat in die tijd. Het andere einde bevestigde ik stevig op een dikke balk die ik in de grond geslagen had. Zo stond er plotseling een geweldige rekstok me uitdagend aan te kijken. “Probeer eens,hangend aan één knie rond te draaien”, meende ik hem te horen zeggen en dat werd weer de aanleiding tot een wekenlange oefenperiode aan de rekstok.
Natuurlijk werden vriendjes uitgenodigd ook hun kunsten te vertonen en zo waren we weer “weken van de straat”. We trainden alsof we uitgenodigd waren voor de Olympische Spelen.
Andere bezigheden die van tijd tot tijd de kop opstaken waren bv. tollen,steltlopen, of figuren maken met een touwtje om je pink en duim van beide handen. Meisjes bleken daar meer bedreven in dan wij jongens. Ik bracht het nooit verder dan de afgezaagde kop en schotel, anderen waren daarin dus aanmerkelijk handiger dan ik.
Vliegeren werd verboden
Het meeste plezier beleefden we echter aan het vliegeren. Pa leerde mij vliegertjes maken. Hij spleet een bamboe stok in kleine, vooral dunne latjes, maakte er in een bepaalde verhouding
een kruis van, bond de verticale en de horizontale latten met dun touw stevig aan elkaar, verbond alle punten van latjes met een dun touwtje en plakte daar speciaal vliegerpapier overheen, dat wel iets leek op vetvrij papier. De kortste lat werd een beetje kromgetrokken, gespannen noemden we dat. Er werd een toom, ook weer in een bepaalde verhouding aangemaakt en dan was de vlieger klaar voor de eerste luchtdoop.
Het oplaten was nog een probleem, want hardlopend tegen de wind in, moest je de vlieger in het oog houden om te controleren of hij rustig bleef opstijgen of dat hij in draaiende patronen de aarde weer opzocht. We moedigden elkaar luidkeels aan: rennen, stop, stop etc. Naarmate we ouder werden verliep het vliegeren steeds beter. De oorlog gooide ook bij dit onschuldige kindervermaak roet in het eten. Door middel van vliegers zouden verzetsmensen elkaar boodschappen kunnen doorgeven. Vliegeren werd dus verboden
Voorzien in eigen behoeften tijdens de oorlogsjaren
Met het klimmen der jaren veranderde de belangstellingssfeer en werden meer plichten voelbaar. Het was heel gewoon dat ook kinderen hun steentje bijdroegen aan de voedselvoorziening van het gezin. Ik moest elke avond bij een boer de anderhalve liter melk, die hij moeder tegen een normale vergoeding beloofd had, ophalen. Dat betekende zo'n twee kilometer heen en terug lopen op mijn klompen. Ik haalde het witte goud in een blauw kannetje met een beugelsluiting. In de winter als de vaarten dichtgevroren lagen en dat gebeurde elk jaar opnieuw, ging ik op mijn schaatsen en was ik veel sneller heen en weer dan lopend. Moeder goot die melk in een grote, platte schaal en schepte na 24 uur heel voorzichtig met een platte lepel de naar boven gekomen room eraf. Ze bewaarde die in een grote vierkante fles. Vader had er een passende afsluiting voor ontworpen met een gat erin, waardoor de stamper met gaatjes op en neer bewogen kon worden. Tegen het eind van de week werd er 's avonds gekarnd. Het was een saai werk, maar het resultaat leverde prachtige roomboter op, waarmee we weer een weekje vooruit konden. Wat over bleef na het karnen was ook iets bijzonders: karnemelk.
Mijn moeder was zelf afkomstig uit een arbeidersgezin. Opa werkte als knecht zijn leven lang bij een boer. Moeder kende die wereld dus van binnenuit en fietste graag bij de boeren langs. Ze was contactueel sterk en kon het daardoor met vele boeren en boerinnen goed vinden. Ze wist aan aardappelen te komen en mocht wekelijks bij de palingvisser Bijvoet als vaste klant een kilo paling kopen. Ze stond op de lijst, wat in die tijd zeker niet voor iedereen weggelegd was. Het was een sterk staaltje van haar vrouwelijke diplomatie zou je kunnen zeggen. Ons gezinnetje werd deel van een zwart circuit waardoor we niet langer van de bonnen alleen afhankelijk bleven.

Beunhazen op de Rijkswerf
Ook vader droeg met zijn vriend Willem Dupré graag een steentje bij aan dit deel van de "ondergrondse" activiteiten. 'De Kale' het Duitse hoofd van de afdeling op de Rijkswerf, waar vader gedurende de oorlog te werk werd gesteld om U-boten en ander oorlogstuig functioneel te houden, had een zware baan. Als de beste man even de andere kant opkeek waren de arbeiders, ook vader en Willem al weer druk bezig met hun eigen werkzaamheden, wat gecommuniceerd werd met het begrip beunhazen.
Vader en Willem maakten verschillende nuttige zaken. Ze produceerden korenmolentjes om tarwe te malen en oliepersen om uit het koolzaad dat moeder op de kop tikte, koolzaadolie te persen. Ik zie de twee vrienden nog met hun zware werkhanden naast elkaar om de grote slinger in een vast tempo, tijden achter elkaar doordraaien. Een constant stroompje gele olie vulde langzaam als beloning voor noeste arbeid de eronder staande schaal.
Soms gingen ze na afspraken die moeder met boeren maakte, op de fiets naar het afgesproken adres om ter plaatse tegen een overeengekomen verdeelsleutel te persen.

Waarschuwing voor mijnenveld
Koolzaad winnen was een gevaarlijke onderneming
Koolzaad bleek dus een prachtig gewas om de oorlog te overleven. Wij als kinderen wisten dat net zo goed als onze ouders. Toen de bevrijding door de geallieerde invasie in Bretagne en Normandië dichterbij kwam in 1944, zetten de Duitsers de verdedigingslinie, die van de duinen via Julianadorp tot in Breezand liep, onder water. Ook het land om het dorp kwam grotendeels blank te staan. Alleen de wat hoger gelegen gedeelten bleven nog net droog en daar wenkte uitnodigend het rijpe koolzaad. Wij jongens zagen natuurlijk al snel onze kans. Het was toch eeuwig zonde om dat prachtige, droge koolzaad, dat daar als een gele oase in een blauwe oceaan van water lag, te laten wegrotten? In de vroege zomerzon glansde het geel van de bloemen, die de zonnestralen weerkaatsten met een niet te stuiten verleiding ons toe. Zo iets kon je toch niet verloren laten gaan!
Er was echter één grote moeilijkheid. Om er te komen moesten we door de mijnenvelden en dat was, zoals we uit ervaring wisten, een en gevaarlijke onderneming. Daar deinsden we voor terug. Toch was er bij ons twijfel aan de effectiviteit van deze Duitse verdedigingslinie. In twee velden klonken wel eens explosies als onvoorzichtige honden die niet konden lezen ongevraagd toch onder het prikkeldraad doorkropen en dan de lucht in gingen.
Wij konden wèl lezen en wisten wat 'Minen Lebensgefahr' betekende. We zagen ook dat er kleine verschillen aan de bordjes op te merken waren en dat die verschillen duidden op velden mèt en velden zonder mijnen. Wij wisten waar de velden lagen, waarop honden de lucht in gingen en de velden waarin nooit iets gebeurde.
Onze conclusie was eenvoudig en opende perspectieven. Er waren dus velden waar inderdaad mijnen lagen, maar in die anders aangeduide weilanden lagen ze niet. Hoe je als kind tot dergelijke absolute besluiten komt, is me nooit duidelijk geworden. Het zal wel met intuïtie te maken hebben. In ieder geval togen wij vrienden op weg, dwars door het nep
mijnenveld, en maaiden met een oude sikkel van Gerards vader het begeerde koolzaad. Aten om twaalf uur als volwaardige arbeiders ons brood op en dorsten het geoogste goud ter plekke. We stopten de peulen in een zak en dansten daar om beurten naar hartenlust op. Het koolzaad sprong uit de peultjes en het zaad zakte onder in de zak.
Laat in de middag liepen we dezelfde weg terug met de zandzakken, nu gevuld met de kostbare grondstof op onze nek. Op een honderd meter afstand stonden Duitse soldaten ons luid toe te schreeuwen dat er mijnen lagen. Om hen in het gelijk te stellen, zetten we om beurten onze zak op de grond . gilden: “ Boem! “ en sprongen dan zo hoog we konden in de lucht om na het landen even languit te blijven liggen. Daarna vervolgden we onze
oogsttocht naar huis. Ik denk tot verbazing en opluchting van de dienstdoende
soldaten op dat moment.
Thuis waren onze ouders de koning te rijk met de door ons vergaarde schatten, maar de eerlijke informatie over de weg die we gegaan waren, hielden we wijselijk voor onszelf. Je maakte ouders toch niet voor niets angstig; ze geloven veel te gemakkelijk allerlei praatjes. Of we in deze omstreden beslissing gelijk hadden, of dat een beschermengeltje ons begeleidde zijn we nooit aan de weet gekomen. Na vele jaren weet ik één ding zeker: als de gelegenheid zich nog eens zou voordoen, zou ik nooit meer aan zo'n actie deelnemen.
Graan verzamelen voor bakken van brood
Mijn moeder kende het verhaal uit de bijbel over de heidense vrouw Ruth en de rijke boer Boaz blijkbaar goed. Het is een geschiedenis overeen jonge heidense vrouw en een rijke Israëlische boer. Ruth mocht met haar schoonmoeder Naomi aren lezen op zijn land toen ze na een hongersnood terugkeerden naar Israël. Het aren lezen maakte deel uit van een sociaal systeem om de armen te laten overleven. Ieder jaar tijdens het oogsten van het graan spiegelde moeder zich aan deze geschiedenis en wist ze wel een boer te vinden die er geen bezwaar tegen had dat we de gevallen aren opraapten en meenamen naar huis. Bij deze afschuwelijke bezigheid moest ik altijd meehelpen.
We brachten de zakken vol aren thuis, waarop vader met een zekere venijnigheid, zeer tegen zijn natuur, eindeloos met een knuppel stond te beuken. De aren werden na het dorsproces eruit gehaald en het kaf werd op ouderwetse wijze door de wind van het zwaardere koren gescheiden. Het procedé is zo oud als de beschaafde mensheid en afkomstig uit het begin van het ontstaan der wereld, stel ik me voor.
Langzaam werd de inhoud van de zakken na het dorsen uitgegoten boven een wijde mand. De wind blies zoveel kaf weg dat het graan, bevrijd van de prikkelende deeltjes, zich redelijk schoon, glanzend in de gevlochten mand neervlijde. Dit ritueel werd nog enkele malen herhaald, totdat de goudgele tarwe een goed voorziene tafel voor de komende maanden beloofde. Moeder placht dan altijd te zeggen: "mooi voor de winter". Het was een dankbare constatering. Ze had die als dochter van een boerenarbeider thuis in haar jeugd in de praktijk van het leven geleerd. Wie niet zorgde in de zomer, zat in de winter zonder eten.
Het brood bakken was is een verhaal op zich. Brood moet, om eetbaar te zijn luchtig worden gebakken, maar de gist die daarvoor zorgt, was niet meer te koop. Men liet daarom een gedeelte van het deeg enigszins zuur worden en mengde dit de volgende dagen door het nieuwe deeg. Weer werd er dan een gedeelte voor de volgende dagen bewaard. Het brood rees redelijk en werd met graagte gegeten. Het bakken vond plaats in de oven van het kolenfornuis. Kolen waren op de bon en later helemaal nier meer te koop. Alles wat maar branden wilde werd in de vuurpot van het oude fornuis gegooid. We bezaten ook nog een vuurduveltje,of noodkacheltje, een heel klein kacheltje dat je op de ringen boven op het fornuis kan plaatsen. Het werd gestookt met kleine stukjes brandbare materie. Er werd op gekookt en het werkte goed. Nood leert mensen blijkbaar het beste uit zichzelf te halen.
Meer aktie voor voedsel
Als pa van zijn werk op de Rijkswerf in Den Helder thuiskwam, ploeterde hij op een stukje grasland, dat hij huurde en waarop hij groenten en peulvruchten verbouwde voor de winter. Het was geen pleziertje na een hele dag werken, maar het loonde ondanks de schraalheid van de geestgrond in Noord-Holland de moeite.
Mijn konijnenfokkerij werd gezien als een andere vorm van autarkie, het economisch gezien in je eigen behoeften kunnen voorzien. In de schuur nam in de loop der tijd het aantal hokken toe als gevolg van de groei van mijn konijnenpopulatie. Het zijn nu eenmaal zeer vruchtbare diertjes. Ik ging zo af en toe met een voedster naar een ram, die ik door een man tegen betaling enige minuten ter dekking van mijn voedster tot haar beschikking werd gesteld. De snelheid waarmee ze bevrucht werd vond ik, op mijn nog jeugdige leeftijd een grote bijzonderheid. De prijs viel mee (f.0,25) en als na zes weken de nieuwe
konijntjes zich presenteerden, wisten we dat we na een halfjaar weer een mals hapje op tafel zouden krijgen. Ik slachtte ze zelf. Eén tik met een houten steel achter de oren was al genoeg om ze het bewustzijn te doen verliezen. Na het doorsnijden van de halsslagader beëindigde het konijn op pijnloze wijze het leven.
Als kind groeide ik mee in de gewoonten van mijn tijd, waarin andere waarden golden dan nu. Pas veel later begon ik te beseffen dat het toch eigenlijk wel vreemd was je eigen vriendjes op te eten. Maar goed, toen lag er ook al weer meer dan het oorlogs-minimum op ons bord. Al deze ervaringen en al het werk dat het met zich meebracht, maakte dat je de hele dag, die er naast het schoolgaan overbleef, besteedde aan de voedselvoorziening van het gezin.
Ook kinderen werden daarbij graag gestimuleerd. Het grote voordeel van deze situatie was dat het fenomeen puberteit onder deze omstandigheden geen schijn van kans kreeg. Het bestond in de oorlog gewoon niet. Als kinderen hun plaatsje in een gemeenschap, waarin ze een zinvolle dagvulling hebben, volledig innemen en ze gewaardeerd worden voor hun prestaties in het algemeen belang, groeien ze spelenderwijs de volwassenheid in.
De oorlogsjaren stimuleerden deze werkhouding en de waardering van de ouderen was natuurlijk voorwaarde. Wij vrienden zochten alle dagen distels voor de konijnen, maaiden gras met een klein handzeisje, verbouwden winterwortelen voor eigen consumptie en gebruikten ze tevens als voer voor de konijnen.
Ik weet nog heel goed dat mijn vader. toen ik weken rust moest houden door de geelzucht die me getroffen had, 's avonds met jonge konijntjes naar boven kwam en de zachte donsjes over de dekens liet rennen. Na verloop van tijd gingen ze weer naar het hok om de volgende dag opnieuw op te treden als voorboden van een betere tijd. Een tijd waarin ik weer gewoon mee zou kunnen huppelen op de straat, zoals zij dat nu over mijn dekens deden.
In de jaren `43 t/m '45 kwamen dit soort infectieziekten veelvuldig voor. Het had alles te maken met de snel verminderende hygiëne en de zwakker wordende weerstand van de mensen tegen deze ziekten. Zeep was nergens meer ze koop en voor alles wat uit de winkels verdween, bedacht men wel een surrogaat, namaak of een vervangingsmiddel. Het kon nooit tippen aan de kwaliteit die we voor de oorlog gewend waren geweest. Bijna alles wat je dagelijks in het huishouden gebruikte, verdween langzamerhand uit de winkels.

De tankval foto april 1945

De tankval ingetekend in een recentere kaart van Julianadorp (+/- 1990)
Graven tankval leverde brandstof op
In 1943 groef de Organisatie TOTD de tankval om het dorp. Een diep en breed kanaal geflankeerd door bunkers waarin zwaar geschut opgesteld werd. De door stoom aangedreven machines zochten hun weg door de aarde en lieten een kanaal achter, als een zichtbare herinnering aan een verdwaasd systeem dat Über- und Untermenschen kende en voor een verderfelijke ideologie de hele wereld wilde veroveren. Te beginnen in met Europa.
In die periode werd de brandstofvoorziening een beetje eenvoudiger.
De benodigde energie voor de aandrijving van de graafmachines werd geleverd door grote briketten van zo'n 30 cm. lang en 20 bij 20 cm. breed en hoog. Ze stonden keurig als grote muren te wachten op het vuur. Wij vonden dat er best een paar per week in onze kachel en het fornuis gestookt konden wonden. Kort gezegd, we probeerden ze dus te stelen.
Daartoe bouwden we na langdurige observatie een strategie op. Er liep altijd een soldaat wacht, die gelukkig maar aan een kant tegelijk kon kijken. Een paar jongens namen stelling aan de ene kant van de muur en de rest van de groep aan de andere. Als er een hand omhoog ging, betekende dat: hij loopt nu hier en gaat rustig verder. Tijdens de enkele minuten dat hij daar oplette, pikten wij enkele briketten, doken weer in het hoge gras of een greppel weg en seinden op onze beurt als hij aan onze kant normaal zijn inspectie uitvoerde. Dat was het sein voor de anderen om hun slag te slaan.
Later werden de stapels briketten bespoten met witte kalk, zodat een gestolen briket een zwart gat in de muur achterliet. Lang hoefden we niet over een tegenaktie na te denken. We namen daarna een klein emmertje met witkalk mee en maakten het gat, dat het stelen van
Reichseigentümer bewijzen moest, snel wit.
Zelf zorgen voor elektriciteit
Op een andere manier probeerde ik ook de elektriciteitsvoorziening veilig te stellen. Ik monteerde een fietsdynamo op een wiel. Een grote propeller, die ik gemaakt had van stevig hout, werd door windkracht in beweging gebracht. Het geheel werd op het dak gespijkerd en het licht kon komen. Het werkte wel, maar de geleverde energie was rechtevenredig met de windkracht en daar die nogal fluctueerde, zaten we te lezen zoals dat aan de kust bij het licht van de vuurtoren zou kunnen gebeuren. Licht, prachtig en dan ach, donker om even later weer te baden in het volle licht van een fietslampje dat door overspanning op doorbranden stond. Het spreekt vanzelf dat zo'n lampje tegen die overspanning na een flinke windstoot niet opgewassen bleek.
Een andere oplossing was het trappen op een vastgezette fiets met een vrij draaiend achterwiel met dynamo eraan in de kamer. Daarbij moest om beurten getrapt worden om de anderen van het licht te laten genieten. Deze methode bewees zijn waarde in grote gezinnen. Vele handen maken licht werk, maar vele benen ook. Dat was nu precies de reden, waarom het bij ons thuis niet werkte. En omdat de windenergie installatie op het dak ook al geen succes was, prutste mijn vader een carbidlamp in elkaar. Ook daarmee waren voortdurend problemen daar het kleine uitstroomgaatje voor het gas steeds door verontreinigingen verstopt raakte.

De Tuinbouwstraat, huizen speciaal gebouwd voor vluchtelingen
Verhuisd naar de Tuinbouwstraat met inwoning van dominee Wichen
Speciaal voor vluchtelingen waren in de Tuinbouwstraat en in de Jacob van der Veerstraat nieuwe woningen gebouwd. Aan mijn ouders werd in 1943 één van de huizen in de Tuinbouwstraat toegewezen. Eindelijk hadden mijn ouders een nieuw gebouwd huurhuis gekregen en woonden we als gezin onder normale huislijke omstandigheden. Vader had zijn werk op de Rijkswerf bij de Duitsers, mijn moeder zorgde voor het huishouden en organi- seerde haar eigen tochten langs boeren om wat vader illegaal fabriceerde op zijn werk, zoals messen en aluminium kammen, voor eten te ruilen. Ik ging naar de MULO in Den Helder.
De familie Wichen, de predikant en zijn vrouw van de Nederlands Hervormde Kerk op Julianadorp hadden boven een kamer bij ons in huis en zorgden verder voor zichzelf. Mevrouw van Wichen was onderwijzeres en zag blijkbaar dat mijn schoolontwikkeling geen gelijke tred hield met mijn leeftijd. Om mijn taalkundige ontwikkeling niet helemaal te laten mislukken, stelde ze voor me bij te werken. Ik moest twee maal in de week een uur thuis met haar taaloefeningen maken. Ik kan me nog herinneren dat ze oude advertenties uit vergeelde kranten knipte en mij brieven liet schrijven waarin ik naar inlichtingen en prijzen moest informeren. Zij speelde dan de verkoper en schreef me, dat ik, of te veel noten op mijn zang had, of een te krenterige koper was. Als ik wilde kon ik daar weer op antwoorden. Eigenlijk had ze een leuke manier bedacht om vanuit mijn belangstelling voor bepaalde objecten, zoals fietsen, karren of speelgoed haar onderwijs gestalte te geven. Helaas was ik al zo aan de vrijheid gewend dat ieder uur in huis een ware opgave voor me betekende. Ik vermoed dat haar goed bedoelde pogingen schipbreuk leden op mijn gebrek aan belangstelling. Haar echtgenoot, de dominee die geen kinderen gewend was, berispte me nog al eens: “Jongen", hoor ik hem nog zeggen,"waarom ren je altijd zo? Doe toch eens wat kalmer aan. ADHD was nog niet ontdekt, maar om met Erik te spreken: ik was alle dagen heel druk.
Ons huis werd gevorderd voor bunkerbouwers, 1944
Op een kwade dag werd ons medegedeeld dat we het huis uit moesten, omdat de hele straat door de Wehrmacht gevorderd was. Alle mensen vertrokken, alleen vader bleef in zijn huis en wachtte rustig af hoe men op zijn halsstarrige houding zou reageren. Wat hing hem boven het hoofd nu hij een bevel van de commandant naast zich neergelegd had? Weer typisch een karaktertrek van vader die altijd zeer buigzaam was, maar op heel zeldzame momenten met geen bulldozer in beweging gebracht kon worden. Dit was zo'n moment en er gebeurde........helemaal niets. We bleven heel normaal thuis.
Al snel bleek met welk doel de hele straat gevorderd was. De arbeiders die de tankval moesten graven, werden in de leegstaande huizen ondergebracht. Hun bedden bestonden uit zakken die van papiertouw gevlochten waren en met stro gevuld. Van de nieuwe buren hadden we geen enkele overlast. ze waren te moe en te afgemat om na hun verplichte werk nog iets anders te doen.

Na enige tijd werden op een droge dag alle bedden op straat gegooid en de huizen dichtgeplakt met stroken papier, waarna er blauwzuurgas in gespoten werd om het ongedierte dat de mannen belaagde, te doden. Door de naden en kieren in ons huis kregen we ook een lichte lading gas mee, maar door het huis zo lang mogelijk te verlaten en de ramen open te laten, konden we deze overlast wel verwerken. Op de straat en het trottoir sprongen in de zon ontelbare vlooien rond, die de slaapzakken ontvlucht waren. Er was voor hen immers geen druppel bloed meer voor handen. Ik geloof dat we deze ontsmettingsmaatregelen enige keren hebben overleefd, hoewel ik er geen zekerheid over heb. Toen de werkzaamhedevan de O.T., Organisation TODT, zoals deze dwangarbeiders organisatie genoemd werd ten einde waren, kwamen de oude buren weer terug en was de straat weer zoals hij voor de ontsmetting geweest was.
Onrustige nachten en neergeschoten vliegtuig
Naarmate de oorlogsjaren vorderden werden de bombardementen op Duitsland geïntensiveerd. Churchill had in zijn nood, toen hij bij Stalin om hulp aanklopte te horen gekregen dat hij te weinig bijdroeg aan de militaire druk elders in Europa om het wegtrekken van Duitse troepen uit Rusland te bespoedigen. Stalin stond er op dat hij andere fronten zou openen om Duitslands slagkracht te verzwakken, opdat de Russen weer meer lucht zouden krijgen. Engeland was daar totaal niet toe in staat en beloofde toen maar de luchtvloot uit te breiden. Langzaam kwam de groei daarvan op gang, maar toen ze er eenmaal was, werd het een wapen waar Duitsland geducht mee bestookt kon worden.
'Nachts vooral,maar ook overdag vlogen op grote hoogte de squadrons met luid dreunende motoren over. Moeder hield het 's nachts in bed niet uit en zocht haar veiligheid beneden. Zodra ik zeker wist dat ze beneden, was sloop ik naar hun slaapkamer en bedelde om een plaatsje bij pa in bed. Hij troostte me met de gedachte dat een bom op het huis het hele huis zou opblazen en dat het dus niet uitmaakte of je boven of beneden op het onheil wachtte. Waar de stressbestendigheid in de familie vandaan komt,is nu wel duidelijk. En hoewel ik er rationeel niets tegen in kon brengen bleef de twijfel knagen, maar zijn matige optreden kalmeerde me blijkbaar en ik bleef bij pa.
Het was trouwens wel een fascinerend gezicht de vele zoeklichten met lange vingers, die iets begeerlijks op het spoor waren, de hemel te zien aftasten. Als een zoeklicht op een vliegtuig stootte en de felle stralenbundel het deed oplichten als een flonkerende diamant tegen een donker kleed, zwaaiden de andere zoekers, die minder fortuinlijk waren geweest, meteen hun licht ter ondersteuning naar de bundel van de geluksvogel,die als eerste de prooi ontdekt had. Waarschijnlijk hadden ze zo het gevoel in de eer te delen. Het vliegtuig moest dan wel heel gekke kapriolen maken om aan de lichtbrengende belagers te ontkomen.
Al snel zag je een lange slinger van oplichtende kogels in de richting van de ten dode opgeschreven vogel opklimmen. Meestal betekende dat het einde van een achtkoppige bemanning, waarvan een aantal per parachute de dood probeerden te ontkomen. Soms kwamen ze heelhuids beneden en werden met gevaar voor eigen leven door boeren en verzetsmensen opgevangen verstopt en later soms zelfs naar Engeland teruggebracht. Vooral in de winter van 1944 was het dreunende geluid van de zware motoren der Lancasters,Vliegende Forten en Stirling bommenwerpers continu aanwezig.
Wij beleefden de oorlogstijd niet echt als een gevaarlijke tijd, ondanks de regels die plotseling van kracht werden als de sirenes loeiden. We moesten dan onder de bank kruipen en wachten tot “het signaal veilig". klonk. Op een zaterdagmiddag kwam een grote Stirling bommenwerper die een noodlanding inzette, op een afstand van zo'n drie kilometer bij ons vandaan in een weiland terecht. We hoorden het loeien van de motoren en zagen de kist in noordwestelijke richting heel laag achter bomen en huizen verdwijnen. Toen werd het plotseling stil. We sprongen op de fiets en zagen na zo'n tien minuten de plaats waar het toestel geland was. Duitse soldaten naderden met het geweer in de aanslag de gewonde vogel, die tot geen verdediging meer in slaat was. Het is natuurlijk ook best
mogelijk dat de captain geen domme dingen wilde doen nu hij in het net van de Duitse vogelaar gevangen zat. Net toen wij aankwamen zagen we hoe de bemanning naar buiten kwam en door de soldaten onder schot gehouden werd. Gelukkig werd er niet geschoten. De bemanning marcheerde met de handen op het hoofd af naar de Duitse vrachtwagen, die hen afvoerde naar een kamp voor krijgsgevangenen, neem ik aan. Hopelijk hebben ze het halve jaar dat de oorlog nog zou duren overleefd. Hoe het met de staartschutter afgelopen is weet ik niet. De staart was afgebroken en lag enige tientallen meters bij de kist vandaan. Misschien is hij eruit geslingerd of in het beste geval eruit gesprongen. Als je weet dat deze mannen, die de mitrailleur in de staart bedienden voor de start met een lange ladder naar hun plaats klommen, waarna een ander vanaf de buitenkant de deur sloot, wordt het duidelijk dat in geval van nood er voor hem weinig kans op overleven te verwachten was. De andere bemanningsleden konden zich soms nog met hun parachute redden. De staartschutter niet. Hij moest maar afwachten of hij er weer heelhuids bij terugkomst uitgehaald zou worden. Zelf kon hij daar niets aan doen.
Natuurlijk gingen we de dagen daarna kijken hoe het vliegtuig erbij lag. Tot onze vreugde waren de soldaten verdwenen, de wapens eruit gehaald en lag het toestel in het gras alsof het voor kinderen in een speeltuin bedoeld was. Wij waren kinderen, speelden graag en zeker met iets wat ons uitdaagde en zeker niet alledaags genoemd kon worden. We zaten dan ook snel in de stoelen van de piloten, twee naast elkaar, ieder met een stuur in de handen, waar aan de bovenkant een stuk aan ontbrak. Als je er aan draaide zag je links en rechts de rolroeren van de vleugels aan de ene kant omhoog gaan en aan de andere kant naar beneden, bedoeld om het vliegtuig in zijn vlucht tijdens het draaien van een bocht schuin in de lucht te laten hangen.
Toen onze nieuwsgierigheid door de eerste fase van extase heen was, gingen we op nader onderzoek uit. We ontdekten de bommenrekken, die gelukkig leeg waren en de enorme lengte van de romp waarin je over een smalle plank van voor naar achter kon lopen. We vonden een klein hokje waar waarschijnlijk de navigatie bijgehouden werd en de plaats waar de radioman zijn hutje had. Voor ons bleek de cockpit het meest interessant. Er zaten veel metertjes in het dashboard, die ons smeekten eruit gesloopt te worden. Dat we zoiets met vreugde deden spreekt vanzelf. Ik had er één waarop stond 'oxygen'. wat me nu lijkt te wijzen op zuurstof, toen was het alleen een aandenken.
Ik weet nog dat we er verschillende keren geweest zijn en en dat er steeds minder van het vliegtuiginterieur overbleef. Op een van de slopers, voor ons een onbekende, waren we allemaal stinkend jaloers, omdat hij achter een plankje naast de plaats waar een boordschutter zijn plichten had gedaan een paar grote repen chocolade had gevonden. We kenden de delicatesse alleen nog uit de reclame advertenties in vergeelde kranten die we nog wel eens uit een verloren hoekje terug vonden.
Middelbare school en hongerwinter
Midden in de tijd, die de geschiedenis in zou gaan als de hongerwinter 1944-'45, werd ik op 3 januari l5 jaar. Ik zat inmiddels op de MULO (meer uitgebreid lager onderwijs), een school voor kinderen uit arbeidersgezinnen, waarvan men het vermoeden had dat ze net wat meer zouden kunnen presteren op school dan de jongens van de LTS, de Lagere Technische School. Pa vertelde me dat de meester zei dat de MULO beter voor me zou zijn dan de LTS, die vader tijdens het gesprek te berde had gebracht. Geen wonder natuurlijk. De enige vervolgopleiding die hij kende was de ambachtsschool.
Ik reisde dagelijks met de bus, waar een soort caravan vol gas achter hing, van Julianadorp naar Den Helder. Soms ook hing er een sputterende houtgasgenerator aan, waarop de motor onder luide protesten af en toe leek te mopperen. Soms weigerde hij verder te gaan, net als een dwars paard dat zijn koetsier tot wanhoop kan brengen. Er was dan wat technische handigheid nodig om de stinkende vergasser op andere gedachten te brengen. Toch maakten we alle dagen de trip van negen kilometer naar school en weer terug naar huis.
Huiswerk maken vond ik een uitvinding van het jaar nul. Ik had het druk met veel zaken die ik belangrijker achtte en waagde me weinig of nooit aan de opdrachten die de school ons voor thuis meegaf. Niemand die me wat dat betreft controleerde. Vader en moeder hadden wel andere dingen aan hun hoofd dan de schoolzaken van hun zoon.
De jaren verliepen voor ons kinderen snel, voor onze ouders duurde de oorlog lang. Het waren zware tijden met lange en strenge winters. De voedselvoorziening liep volkomen vast, maar op het dorp kon iedereen het hoofd wel boven water houden . Het fenomeen hongertochten deed in de winter van 1944-'45 zijn intrede. Mensen uit de grote steden, waar werkelijk niets meer te eten was. trokken met hun schamele have het platteland op. Ze liepen naast oude fietsen zonder banden, achter kinderwagens of andere karretjes om eventueel op de kop getikte voedsel mee te nemen. Veel viel er niet meer ze halen, want ook voor boeren was er een uiterste grens aan het medelijden en de goedwillendheid. Daar kwam nog bij dat het ten strengste verboden was ook maar iets particulier te verkopen. Alles was tot in de puntjes bureaucratisch geregeld. Er waren ook lui die tegen woekerprijzen of in ruil voor sierraden nog wel iets wilden verhandelen. En zelfs als het de stakkers gelukt was iets te kopen om mee naar huis te nemen, was de kans levensgroot dat ze onderweg door Duitse soldaten geplunderd of bestolen werden. Er kwamen mensen door uitputting en koude op deze tochten om. Het zou echter nog tot 5 mei 1945 duren voor de vrijheid echt aanbrak. Al deze ellende vond haar oorsprong in de mislukte luchtlandingen op de Ginkelse heide op 17 september 1944.
De Laatste oorlogsjaren
Varen op tankval

Water trekt kinderen altijd en het brede kanaal, dat de Duitsers om de eventuele geallieerde invasietroepen een halt toe te roepen door hun arbeidslaven hadden laten aanleggen, bood ons jeugd vele geneugten. Je kon erin vissen, leren zwemmen en erop varen. Ik leerde erin zwemmen, maar niemand vertelde me hoe je dat nu precies moest doen. Het gevolg was dat ik voor het leven een verkeerde zwemslag aanleerde, waar ik nu nog de wrange vruchten van pluk. Ik word altijd doodmoe van zwemmen en kom dan ook nooit ver.
Over de tankval liep een brug die met de onderkant in het water rustte. De breedte zal wel ongeveer vijf meter geweest zijn. Wie mee wilde tellen moest in staat zijn onder die brug door te zwemmen. Halverwege kon je niet even ademhalen want er was geen lucht onder de brug. We slaagden allen voor de brugproef, die ons status gaf. Ik zei wel dat we op de tankval konden varen, maar dan moest je wel een boot hebben. Kopen was uitgesloten, meenemen ging ook al niet, want niemand wist waar er één op een andere eigenaar lag te wachten. Denk er nog even aan dat het oorlog was en het verschil tussen mijn en dijn al vier jaar aan sterke erosie onderhevig was geweest. Ook bij ons jonge knulletjes.
Het moet Gerard, ondernemend als altijd, geweest zijn die voorstelde er zelf een te bouwen.
De lijst van benodigde spullen was snel gemaakt. Er moest hout komen,er waren spijkers nodig en zonder gereedschap kon je niets doen. Het hout en de spijkers vonden we bij de bunkerbouwers, wier betonnen kolossen tot op de dag van vandaag het landschap nog steeds ontsieren .Een hamer, een zaag en een nijptang namen we wel van huis mee, maar touw en de pek om naden mee te breeuwen gaven grotere problemen. Het touw vonden we met Jan Jongejan op de boerderij van z'n vader. Het was weliswaar papiertouw, maar wel bruikbaar en de pek troffen we aan tussen de betonnen platen van het rijwielpad langs het Noord-Hollandskanaal. Die pek diende om de uitzetting van de betonplaten als ze in de zomer te heet worden genoeg ruimte te geven, zodat ze niet stuk zouden springen. Eigenlijk diende de teer om de ruimte tussen de platen op te vullen, zodat je niet het gevoel kreeg te rijden op een fiets met vierkante wielen. We smolten het teer, doopten het papiertouw erin en persten het met schroevendraaier en hamer in de openingen tussen de planken. Er ontstond op die manier een waterdicht geheel dat, volledig aan onze verwachtingen voldeed. We voeren ermee op het kanaal om palinglijntjes uit te zetten. Zo'n lijntje bestond uit een stuk dun touw van een meter of tien, waaraan korte zijstukjes met een haakje bevestigd waren. Aan het haakje regen we een worm en lieten daarna het met lood verzwaard touw zakken. Aan de wal werd het bevestigd aan een stokje en de volgende morgen haalden we de vangst binnen. Meestal zaten er echt enige palingen aan. Met de boot staken we ook de vele vaarten van het dorp over en genoten met volle teugen van het varen in ons zelfgebouwd vaartuig, maar de vijand lag op de loer.
Op een kwade dag stonden twee Duitse soldaten bij ons voor de deur en vertelden dat het verboden was “in das Spergebiet zu fahren” en dat de boot in beslag genomen werd. Dat was wel even slikken, vooral toen we ontdekten dat de heren met onze boot het kanaal, de tankval, overstaken om een eind omlopen te vermijden. We vonden dat niet eerlijk", maar wij konden de concurrentie met het “Dritte Reich” niet aan en waren onze boot kwijt.

Leren omgaan met gevaarlijk "speelgoed"
Er waren echter ook Duitse soldaten waarmee we gemoedelijk konden praten en die ons graag uitlegden hoe een handgranaat werkte en welke handelingen je moest verrichten om hem tot ontploffing te brengen. Een jaartje later toen ze vertrokken waren naar Duitsland konden we deze kennis van handgranaten goed gebruiken om vissen in de tankval op te blazen; ze kwamen na een explosie onder water boven drijven, waarna we ze gemakkelijk mee naar huis konden nemen.
Operatie Market Garden 17 tot 20 september 1944
Operatie Market Garden had de laatste grote actie in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog moeten worden. Market stond voor de luchtlandingen en Garden voor de gecoördineerde strijd op de grond. De oorlog zou door het welslagen tegen de kerstdagen van 1944 afgelopen zijn. Zondagmorgen 17 september om 9.45 uur ging een onvoorspelbaar grote luchtvloot van 1100 troepen-transportvliegtuigen die gliders trokken vanaf Engelse vliegvelden de lucht in. Die gliders waren grote zweefvliegtuigen die door motorvliegtuigen getrokken werden. Ze waren beladen met soldaten en licht oorlogsmateriaal.
De opdracht was de bruggen over de Maas,de Rijn en de Waal te veroveren, waarna versterking uit de richting van Eindhoven de dan geschapen situatie zou stabiliseren. Voor de opmars van de gevechtseenheid die deze corridor van honderd kilometer moest forceren waren twee dagen gereserveerd, omdat de Duitsers geen tijd gegund werd zich te hergroeperen als ze van de schrik bekomen zouden zijn. Deze korte tijd hield een groot risico in, maar men besloot dit op de koop toe te nemen
Helaas bleken twee dagen, door de felle Duitse tegenaanvallen, veel te weinig en bleef er voor de gearriveerde luchtlandingeenheid niets anders over dan het vege lijf te redden. Als alles verlopen was, zoals men zich dat aan geallieerde zijde had voorgesteld zou men hebben kunnen doorstoten naar het Ruhrgebied en vervolgens naar Berlijn. Het liep helaas anders.
Meer dan 10.000 parachutisten en soldaten sneuvelden de eerste dag; de bruggen werden soms veroverd maar moesten na tegenaanvallen vaak weer aan de Duitsers overgegeven worden. Er lag een grote pantsereenheid op de Veluwe die de licht bewapende luchtlandingsbrigades gemakkelijk kon uitschakelen. Hoe dat allemaal zo kon lopen , terwijl Montgommery ervoor gewaarschuwd was,kun je nalezen op internet onder operatie operatie Market Garden.
 

Waarschuwing voor Spergebied

Een (vervalst) kaartje voor toegang
tot het spergebied bij Julianadorp
Julianadorp werd spergebied
Julianadorp werd afgesloten van de buitenwereld, het werd spergebied, dat mede werd veroorzaakt door het mislukken van de opratie Market Garden op de Ginkelse hei, waar de luchtlandingen plaatsvonden. Men spreekt ook wel van de slag om Arnhem. Door allerlei tegenslagen gelukte dit plan niet en was de oorlog met de kerstdagen van 1944 dus niet afgelopen. De strenge winter die erop volgde had tot gevolg dat de strijd er een nog grimmiger karakter door kreeg. In de grote steden in het westen van het land stierven nog honderden mensen van de honger, omdat voor velen de hulp in mei 1945 helaas te laat kwam. Dit drama is de geschiedenis ingegaan als de hongerwinter 1944-1945.

Buiten het spergebied, in de val
Toen de vesting bij Julianadorp op slot ging en wij buiten de stelling stonden op zondag- middag 17 september 1944 zal het wel net zo zijn gegaan als op andere minder gedenk- waardige zondagmiddagen dat we als vriendjes, Gerard, Jan en ik elkaar opzochten en we op het idee kwamen buiten de stelling te gaan kijken naar de, volgens verhalen in het dorp, grote veranderingen bij de Rijksweg dicht bij buiten Julianadorp.
Toen we daar aankwamen ontdekten we dat er slagbomen waren geplaatst, die de weg konden versperren met daarbij stellages van boomstammen en prikkeldraad die op de weg geplaatst konden worden. Ook zagen we betonnen putjes in het wegdek en een grote
hoop grind aan de kant van de weg. Er stonden ook meer soldaten op wacht dan we gewend waren. Toen we doorliepen en ons even voorbij de nieuwe veranderingen, net buiten de stelling bevonden zoals men dat noemde, klonken er bevelen in het Duits.
In allerijl werden de slagbomen neer gelaten. De in het wegdek verstopte vierkante betonnen putjes werden van mijnen voorzien en daarna met grind bedekt. De eventueel aanstormende vijand zou van een koude kermis thuiskomen.
Waar deze afwijkingen van het normale dagelijks patroon haar oorzaak in vonden, wisten we op dat moment natuurlijk nog niet. Later werd naar aanleiding van geruchten en via de verboden Engelse zender bekend, dat in de buurt van Arnhem de luchtlandingtroepen met parachutes en gliders, grote zweefvliegtuigen die door bommenwerpers getrokken werden, op de Ginkelse heide geland waren. Wat we wel heel zeker wisten,was dat we niet meer naar huis terug konden. Julianadorp was hermetisch van de buitenwereld afgesloten en wij konden er niet meer in.
Goede raad was duur. De provincie Noord-Holland loopt in de richting van den Helder spits toe. Julianadorp, waar wij woonden, ligt ongeveer zeven kilometer ten zuiden van Den Helder. Een 500 meter ten zuiden van ons dorp liep vanaf de duinen tot het Noord-Hollands kanaal de tankval. Ik denk dat de totale lengte ervan ongeveer zes kilometer geweest zal zijn. Na de oorlog is die gedempt en zijn alle oorlogsstaketsels verwijderd met uitzondering van een enkele bunkers, die je nog als horizonvervuiler aantreft. Een aantal exemplaren staan nu nog steeds als een herinnering aan de bezetting vlakbij het centrum van Julianadorp.
Wij bevonden ons aan de verkeerde kant van de linie en moesten maar zien hoe we weer thuis kwamen. Wie het bedacht weet ik niet meer, maar één van ons zei: “We lopen twee kilometer in zuidelijke richting tot de Scheidingsvliet, slaan dan links af naar het Noord- Hollandskanaal, daar zwemmen we naar de overkant". "Dan loop je aan de andere kant in je
nakie en met die natte kleren houd je het geen hele middag vol", wist een ander in te brengen". "Nee joh we binden de kleren op ons hoofd dan blijven ze droog", was het antwoord. Derhalve besloten we zoals voorgesteld het kanaal over te zwemmen.
Toen we aan de andere kant van het kanaal aankwamen,kleedden we ons weer aan en vervolgden onze voettocht aan de kant van Breezand, naar het noorden. Na ongeveer drie kilometer herhaalden we de zwemtruc en bevonden we ons weer op bekend terrein. Nog een drie kwartier lopen en we waren weer thuis.
Later besef je dat ook dit een gevaarlijke tocht was. Een gealarmeerd leger houdt er korte instructies op na en mensen die zwemmend het spergebied in proberen te komen zijn geen verdachten maar partizanen. Gelukkig heeft niemand ons gezien anders was de kans
groot dat ik op dit moment hier niet zat te typen
.
 

Nog een deel van de tankval en een bunker bij de Schoolweg
.
Winter 1944-1945 bleek voorbode van de bevrijding
De winter van 1944-1945 was een zeer strenge winter. Het leven verliep zoals voorgaande jaren, maar het werd wel moeilijker. De Duitsers waren feller op overtredingen en sneller geneigd om tot arrestatie over te gaan. Stel je voor dat je zomaar opgepakt kunt worden en dat niemand komt vertellen wat er gebeurd is. Op die manier verdwenen mensen spoorloos en werden nooit meer teruggevonden. In januari was ik vijftien jaar geworden en dus nog maar een jaar verwijderd van de leeftijd waarin je geacht werd het : “Groot Duitse Rijk" te dienen .Je moest dan als dwangarbeider naar Duitsland. Om te ontkomen aan deze verplichting kon je alleen onderduiken, waarbij je de kans liep tijdens razzia's, klopjachten van de Duitsers, opgepakt te worden en linea recta naar Duitsland te worden afgevoerd. Je kon overal te werk gesteld worden, want door de oorlog bevonden miljoenen Duitse jongemannen zich aan de fronten, of waren reeds gesneuveld. Het vooruitzicht was niet rooskleurig, maar gelukkig kwamen de Amerikanen en Canadezen in mei 1945 in het noorden en westen van Nederland aan.
We werden bevrijd. Het gonsde van geruchten: de Geallieerden zijn er al en dan volgde een plaatsnaam. Nog geen uur later hoorde je van een ander die het echt met eigen oren vernomen had, ze zijn al bij... en dan werd de volgende plaatsnaam genoemd, soms zelfs verder weg dan die van de eerder genoemde plaatsnaam. Nee, betrouwbare berichtgeving was er niet.
Dat er verandering in de lucht zat kon ieder die de bezetters observeerde zelf wel zien. Het gedrag van de Duitsers was nerveus en het was geraden een goed eind uit hun buurt te blijven. Een kat in het nauw maakt soms rare sprongen, zegt het spreekwoord.
Al eerder, op 4 september 1944, was er ook zo'n stroom van geruchten op gang gekomen. Later bekend als Dolle Dinsdag. De geallieerden hadden in Noord-Frankrijk en België snelle vorderingen gemaakt en zelfs Antwerpen veroverd. De Duitsers raakten in paniek, verbrandden op veel plaatsen al hun administratie en een groot aantal sloeg op de vlucht. Helaas konden de bevrijders niet verder doorstoten, omdat operatie Market Garden mislukt was. De hongerwinter van 1944 - 1945 volgde.
Wat op laag niveau gevoeld werd, speelde natuurlijk ook op hoog militair niveau een rol. De bezetter besloot nog even op de valreep de Wieringermeerpolder onder water te zetten. Op 17 april 1945 bliezen ze op twee plaatsen de dijk op en binnen twee etmalen stond de polder er weer bij alsof het water nooit weg gepompt was. Het gevolg was een evacuatie van de bewoners met alle have en goed. Deels op boerenkarren, deels per boot zagen ze kans de polder te verlaten. Alle gewassen en gebouwen gingen verloren en het zou tot 11 december I945 duren voor het nieuwe land weer op bewerking wachtte. Het diende geen enkel militair doel meer, maar op last van één of andere gek aan de top,lieten ze toch nog even hun tanden zien. Een ondergedoken boer, een buurman, op wie al tijden jacht gemaakt werd, kwam net zoals zijn vijanden vermoedden even naar huis om zijn gezin te helpen met de evacuatie. Ter plekke werd de man neergeschoten. Mam heeft deze ellende zelf als meisje van elf jaar meegemaakt. Ze woonde tijdens de oorlog bij de familie Dieleman op de boerderij in de Wieringermeerpolder.
Ook in Amsterdam liep de situatie uit de hand, want na de overgave die in hotel De Wereld in Wageningen werd getekend, schoten een maand later fanatieke Duitse SS-ers die de
val van het Derde Rijk niet konden verwerken nog vele feestvierende Amsterdammers op de Dam dood.

Bevrijders op de Rijksweg op weg naar Julianadorp
Acht mei 1945, plotseling waren de bevrijders er
In Julianadorp veranderde de situatie zonder slag of sloot. Onverwachts stonden op een weiland vlak bij ons huis vele vrachtauto’s en tentjes van Canadezen, terwijl langs de wegen honderden Duitse soldaten ontwapend naar Den Helder marcheerden. In vergelijking met het stramme lopen dat we van hen gewend waren kon hun voortbewegen nu beter getypeerd worden met sukkelen. Alle glorie van het toenmalige Herrenvolk was plotsklaps verdwenen. De wereld was voor velen van hen definitief ingestort. Zeker niet voor allen, want er waren genoeg Duitsers die de ontwikkeling van her nazi-regime met angst en beven gedurende vijftien jaar gevolgd hadden. Ze zaten in het schuitje en moesten meevaren of anders verzuipen. Wat zonden we zelf gedaan hebben? Mijn eigen vader werkte voor de Wehrmacht, hij moest. Gesteld dat hij geweigerd had, wie zou dan voor zijn gezin gezorgd hebben? En waar hadden ze hem dan te werk gesteld? Waarschijnlijk in Duitsland. Er moest voor zijn gezin brood op de plank zijn.
Mensen, die in l940 tijdens de crisistijd de Duitsers zagen binnenvallen, draaiden vaak als een blad aan een boom om toen ze na enkele maanden ontdekten dat ze weer aan het werk konden en er eindelijk weer geld verdiend kon worden. Tijdens een vakantie in Limburg vertelde een oude aardbeienteler me deze reactie na de bezetting van ons land. Hij zelf was ook enthousiaste geweest, toen in 1940 zijn oosterburen binnenvielen. Pas twee jaar later kwam het ware gezicht van het nationaal socialisme voor de dag. Toen was het te laat, want elke tegenactie werd met geweld de kop ingedrukt.
Natuurlijk waren er mensen die veel eerder begrepen wat de drijfveren van de nazi's waren. Ze reageerden met stil verzet, met overvallen en radio uitzendingen. Ik kan me nog goed herin- neren hoe uit de luidspreker een stem sprak: “Jaag ze eruit neem de flitspuit”, het enige middel destijds om ongedierte te verdelgen. Lang hielden deze verzetslieden het niet vol. Ook de in het geheim uitgegeven krantjes sneuvelden stuk voor stuk . Trouw bleef het volhouden, dank zij mensen als Gezina van der Molen die in maart 2007 overleed. Dankzij haar en anderen valt heden ten dage nog steeds bij mij de krant met dezelfde naam door de brievenbus. Ik vertel dit nu even laconiek. maar realiseer me tegelijkertijd dat deze moed vele Nederlanders in de oorlog het leven heeft gekost. Op een ongelukkig moment werd een aantal medewerkers van dit illegale blad opgepakt en werd door de Duitsers bekendgemaakt dat ze losgelaten zouden worden als de rest van de groep zou stoppen. Ze besloten door te gaan. Het kostte vele jonge mensen het leven en je mag je afvragen of dit de juiste beslissing van de verzetsmensen is geweest.

Canadese soldaten bij de keuken die voor hun was opgesteld in de Parkstraat
Kinderen kregen daar vaak ook lekkernijen toegestopt
Het eerste contact met de bevrijders
Toen na dagen de geruchten evolueerden tot concrete feiten,zoals het halsoverkop vertrekken van hele legerafdelingen en het feit dat er geen Duitser meer te bekennen viel, haalde ik de verstopte driekleur onder de rommel in een oude koffer op zolder vandaan en bevestigde het teken van onze vrijheid aan een stok, klauterde tegen de pannen omhoog en hangend over de rand van het dak spijkerde ik de vlag tegen de daklijst, want we waren vrij en een nieuw leven wachtte ons!
De Canadezen oefenden een grote aantrekkingskracht op mijn vrienden en mij uit. Ze verwelkomden ons vriendelijk en probeerden typisch Nederlandse souvenirs te verzamelen. Al heel gauw kenden we het werkwoord "to exchange". Ze gaven voor wat wij eenvoudige prullaria vonden, doosjes sigaretten of een plak chocolade; zaken die we vijf jaar niet gezien, laat staan geproefd hadden. We ruilden alles wat we konden missen. De sigaretten waren voor pa, wij jongens vonden daar niets aan, maar de chocolade ging er met veel plezier in.
Tussen de vele soldaten ontmoetten wij Bellinger en zijn kameraad. Ze kwamen uit Vancouver vertelden ze. Ze stonden wat los van de groep op het weiland, sliepen in shelters, terwijl de anderen in de achterbak van vrachtwagens huisden. Al spoedig haalden ze een Canadese krant te voorschijn, wezen plaatjes aan en spraken het woord dat de betekenis weergaf in het Engels uit. We begrepen al gauw dat " a car” een auto was en een fiets "a bike". We leerden in korte tijd zoveel Engels dat we enigszins met hen konden communiceren.
Op het weiland, het kampement van de groep waren wij niet de enige belangstellenden. Vele meiden iets ouder dan wij, kwamen ook graag op bezoek wat op geen enkel bezwaar stuitte. Er heerste een feestelijke stemming en zo merkten we later; de dames bleven er ook slapen. Opmerkzaam als we waren, vonden we daarna dunne gummi zakjes die altijd glibberig aanvoelden. Je kon er mooie ballonnen van maken, maar dan moest je ze eerst wel even schoonmaken in het water van de tankval. Daarna bliezen we ze op. Pas later begonnen we te begrijpen waartoe deze, ons onbekende attributen dienden, de naam ervan drong pas vele weken later tot ons door. De soldaten van het bevrijdingsleger waren blijkbaar gezonde kerels, want geen van ons heeft er ooit enige besmetting van opgelopen. Later legden we gemakkelijk het verband tussen de condooms en de meiden. Bellinger betitelde de dames in het kamp met het ons eerst nog onbekende "bad women".
Ongeveer tegelijkertijd ontdekte Gerard in een verlaten bunker van de Duitsers achter een los zittend wandbeschot een pakje nieuwe zaadvangers. De daarop afgedrukte Duitse tekst hield ons een tijdje intensief bezig en toen we de betekenis ervan doorgrondden werd de cirkel gesloten. Vijftien jaar oud en toen pas begon deze kant van het leven tot ons door te dringen.
Rijles in een leger Jeep
Op een keer dat ik met Bellinger alleen zat te praten vroeg hij:“Hoe oud ben je”.“Vijftien", zei ik. "Dan wordt het tijd dat je autorijden leert, want in Canada mag je met zestien jaar je rijbewijs halen.” Leuker dan de vraag en de mededeling was dat hij vervolgde met: “Morgen krijg je de eerste les".
Opgetogen bazuinde ik dat uit tegen ieder die het horen wilde. Louis, die vaak uit Den Helder bij ons kwam kijken, zag er ook wel iets in en arriveerde op het weiland waar de eerste les gegeven zou worden. Ook Gerard was op de geruchten afgekomen en met z'n drieën vormden we het hoogst geïnteresseerde klasje om docent Bellinger. Hij legde uit waar het gaspedaal zat, wat de voetrem was en waartoe de debrayatie, of het koppelingspedaal diende. Nu waren we hoogst gemotiveerde leerlingen, maar de uitleg ging toch iets te snel of het taalprobleem speelde ons parten.
Hoe dan ook, de gevolgen van de miscommunicatie lieten niet lang op zich wachten. We laten maar in het midden wat de werkelijke oorzaak van de komende mislukking was, maar dat er iets mis zou lopen werd even later snel duidelijk.
"Who first”?. vroeg Bellinger."I“, riep Louis. Hij stapte in, gaf gas en reed met een allure alsof hij nooit anders gedaan had over het hobbelige grasveld. Het jeepje, z`n naam dankend aan de afkorting for general purpose, afgekort gp en verbasterd tot jeep, dartelde als een lammetje in het voorjaar over het groene meigras. Tot zover is het nog een succesverhaal. Toen Louis van zijn eerste rijtochtje weer bij het vertrekpunt terugkeerde en vlak voor de drie shelters, waarin Bellinger, zijn vriend en een andere soldaat sliepen, wilde stoppen zag hij de debrayatie aan voor de voetrem. De wagen schoot door en hobbelde over twee tentjes om voor het derde tot stilstand te komen.
Geschrokken stoven we allen een kant op en keken beteuterd naar de aangerichte ravage. Wat een geluk dat geen van de soldaten in hun sheltertje lag te rusten of te slapen. De twee stalen dozen, waarin ze hun privé spullen bewaarden, waren aardig plat na het avontuur en een mens had het er zeker niet beter van afgebracht. Hoe het verder allemaal geregeld is weet ik niet meer, wel dat de autorijlessen op deze vrij weinig didactische manier voor eens en altijd verloren waren gegaan. Later mocht ik nog wel eens meerijden en kreeg dan de opdracht de wagen in zijn één te zetten en vervolgens naar the “second, the third and the fourth” door te schakelen. Enig rijbenul hield ik aan deze gemiste kans in ieder geval nog over.
Hulp aan de bevrijder
Tijdens een bezoek aan de bevrijders vroeg één van de Canadezen of ik niet iemand in het dorp wist, die z'n splinternieuwe strepen op de mouwen van zijn “battle dress” kon naaien. Het bewijs van zijn bevordering werkte statusverhogend en kwam hem blijkbaar goed van pas. Enthousiast vertelde ik het verhaal aan vader, die zich direct als kleermaker aanbood.
Nog geen uur later had ik de boodschap doorgegeven aan de nieuwbakken sergeant en niet veel later verscheen hij met z`n uitmonstering bij ons aan de deur. Vader nam alles aan en beloofde zo snel mogelijk het klusje te klaren.
Ook hier vormde de taal een moeilijk te nemen bastion. De sergeant wilde dat de opdracht tegen de avond klaar zou zijn, maar het woord “evening” bracht bij moeder de fantasie op gang." Begrijp je het nu nog niet man, richtte ze zich tot vader, hij moet vanavond met Evelien uit en dan wil hij het goudhaantje spelen. Vanavond moet het klaar zijn" “ Oh.",sprak pa ." geen enkel probleem vanavond kun je de jas weer meenemen." Het leverde mijn handige vader de zo lang gemiste sigaretten op.
Naaien was voor pa geen enkel probleem. Zijn broer was kleermaker geworden en woonde in Apeldoorn. Vader zat nogal eens kleren voor zichzelf te versnellen en uit een oude jas toverde hij een prachtig jasje en broek voor mij. Hoe hij het geleerd had, niemand kon her zeggen en als je het hemzelf vroeg zei hij: " Ach dat kwam vanzelf". Vaders uit de nood geboren naaikunst leverde soms leuke situaties op. In de maatschappij van die dagen gold: vrouwen zorgen voor het huishouden en mannen brengen het geld binnen. Onder de taakverdeling in huis viel naaien onder de vrouwelijke werkzaamheden. Als er gebeld werd en vader achter de naaimachine zat, nam moeder snel zijn zijn plaats in en ging hij de deur openen . Als de gasten moeder dan achter de machine aantroffen, maakten ze hun verontschuldigingen. Je begrijpt dat ze, veel te blij dat er bezoek kwam, met opgewektheid
de schroom van de bezoekers wegwuifde.
Canadese arts en penicilline
Mijn vinger zweerde al maanden, zelfs de huisarts zag geen kans hem te genezen. Het was natuurlijk een gevolg van een tekort aan bepaalde voedingsstoffen die we tijdens de oorlog moesten ontberen. Blijkbaar had moeder gehoord dat de dokter van de Canadezen tot grote dingen in staat was. Voor ik begreep wat ze in haar schild voerde, nam ze me bij de hand en voegde me toe: " We gaan even met je vinger naar de dokter". Wie schetst mijn verbazing toen ik nog geen drie minuten later voor de militaire arts stond. “ Laat zien ", haastte moeder.
Veel woorden waren niet nodig. De arts haalde een klein doosje poeders te voorschijn en legde uit dat ik een paar keer per dag een nieuw gaasje met dat poeder moest aanbrengen. Ook de gaasjes leverde hij erbij. Dankbaar voor zoveel goedheid kwamen we thuis. “Ik ben benieuwd of hij er meer verstand van heeft," eindigde moeder de seance.
Lang hoefden we niet op resultaat te wachten. De rode ontstekingskleur verdween snel en na een weekje was er alleen nog een littekentje ze zien. Niet meerdere kennis zorgde voor dit wonderbaarlijke effect, maar de penicilline die kort daarvoor door Flemming was ontdekt en in laboratorium verder was ontwikkeld.
Gevaren van de vrede
Nu de Duitsers verdwenen waren, begon de wederopbouw. Eerst moest al het oorlogstuig in veiligheid gebracht worden, opdat niet iedereen met wapens over straat zou kunnen gaan lopen. De mensen die daar voor ingezet werden, waren van de Binnenlands Strijdkrachten. Vaak waren het lieden die in het verzet gezeten hadden en nu ordebewaarders werden.
In Julianadorp werden pantservuisten om tanks op te blazen, mitrailleurmunitie en handgranaten en meer van dat levensgevaarlijke spul op een groot weiland bij elkaar gebracht. Wij zwierven tussen al die explosieven door, zonder eraan te komen. We kenden de gevaren. Eén keer hebben we een paar handgranaten in de tankval uitgeprobeerd. Eén grote uitzondering verleidde ons tot onverantwoordelijke experimenten: de lichtkogels. Ze oefenden een niet te verklaren aantrekkingkracht op ons uit. Ze waren er in vele kleuren en tekenden in het duister van de avond betoverende effecten tegen de donkere achtergrond van het uitspansel.
Ik was zo gelukkig een passende revolver te ontdekken, waarmee ik iedere avond mooie taferelen de lucht in schoot. Helaas werd het bij de politie bekend en stond er op een goede morgen een agent aan de deur. Hij wilde de revolver hebben. Tegenspraak leek me niet de juiste tactiek en ik overhandigde hem het verboden voorwerpt. Daarmee was de zaak gesloten. De lichtkogels vonden echter zonder revolver ook hun weg naar hoger sferen. Iemand uit de vriendenkring deed een logische uitvinding. Hij prikte met een priem een gaatje in de aluminium huls, haalde uit andere hulzen kruit en legde daarvan een straatje je naar het gaatje in de huls. We staken het lijntje kruit aan, maakten dat we wegkwamen,vielen in dekking en genoten van het heldere een licht dat een lichtkogel aan een parachute in de wijde omgeving verspreidde.

Atoombommen op Japan maakten einde aan de Tweede Wereldoorlog
Ik herinner me ook nog hoe de enthousiaste soldaten. die ons bevrijd hadden, op 10 augustus 1945 uit hun dak gingen. Er was bekend gemaakt dat Japan gecapituleerd had.
Het zwaard van Damocles in de vorm van een strijd tegen de Jappen, na de bevrijding van Europa hing nog altijd boven hun hoofden. Plotseling keerden de kansen in de oorlog ten gunste van de geallieerden, toen de Enola Gay een "little boy",de eerste atoombom, boven Hiroshima liet vallen. Op 9 augustus volgde de wat grotere "fatman” op Nagasaki en werd de capitulatie van Japan een feit.
De dreiging van een oorlog in de Pacific was over, maar had daar wel 150.000 doden gekost plus een 400.000 door straling besmette mensen, waarvan honderdduizenden in de jaren daarna aan stralingsziekten zouden bezwijken.
Op dat moment wisten we dat nog niet en we juichten enthousiast mee. Als ik me nu realiseer dat we op 8 mei bevrijd werden en op 10 augustus de definitieve vrede een feit werd.

Weer teruggekeerd naar ons huis in Den Helder
Na ongeveer drie en een halve maand keerden we terug naar Den Helder. De stad was nog lang niet volledig bewoond. Bij Gerard in de buurt, het Tuindorp, stonden nog veel huizen leeg. Ze verkeerden in een deplorabele staat van volledige verwaarlozing. De meeste kozijnen waren verdwenen en niemand zou ze ooit terugvinden, omdat ze door de schoorsteen gejaagd waren.
Weken later reden we nog eens naar Julianadorp om een nieuwe voorraad lichtkogels op te halen. Om ongezien met de belastende waar langs de B.S. ( Binnenlandse Strijdkrachten ) te komen, verstopten we de gevaarlijke lading in zandzakjes. Tussen het gras, dat we voor de konijnen vervoerden, vielen de patronen niet direct op.
Langs de weg naar huis onder de duinen, dat wil zeggen op de weg die langs de duinen liep, werden we aangehouden. Wat er in die zakken zat, wilden de gehelmde dienaren der wet weten. Naar eer en geweten dat nog niet nu sterk ontwikkeld bleek, zei er één, de anderen stemden daarmee mompelend in, “konijnenvoer”." Laat maar eens zien vrienden of dat gras voor jullie viervoetertjes niet wat taai is" antwoordde de waarschijnlijk meest intelligente van het steI. We openden de zakken en direct vielen de glimmende huizen van de lichtkogels op. "Leg die maar eens op een hoop heren, want daar zullen jullie knaagdiertjes vast last van krijgen denk ik". ging de man verder. "Goed zo, dat gras lijkt me uitstekend voor jullie beestjes, maar nog één opmerking: mocht ik jullie nog een keer beladen met rijkseigen- dommen aantreffen dan zullen we gedurende een tijd van internering jullie uitleggen hoe het nu in Nederland zit met het mijn en dijn". Het was een les die indruk op ons
maakte en het was afgelopen met het schieten van lichtkogels.
We moesten wennen aan de zo snel veranderde normen. Tijdens de bezetting was het een daad van vaderlandsliefde als je iets pikte van de bezetter, nu was het een daad van sabotage en stond er straf op, begrepen we.
Ondanks onze verstandelijke bekering, ging het roven nog steeds door, zij het voorzichtig. Het vroeg enige tijd voordat de sterkte van de wil de zwakheid van het vlees had overwonnen. De was pas nadat het juiste normatieve gedrag de overhand kreeg en de maatschappelijke regels waren geïnternationaliseerd. Dat moment brak aan nadat we de zoeklichten in de duinen van hun, voor ons, waardevolle onderdelen, zoals elektromotoren en koolstaven hadden ontdaan. De koolstaven, waartussen een constante vonk tijdens het gebruik oversprong om het heldere licht te produceren, gebruikten we om grote batterijen mee samen te stellen. De motoren, die de bundel van het zoeklicht verplaatsen, leverden we aan de smid Korevaar in Julianadorp. Hij had er oprechte belangstelling voor, want anders had hij ons er niet om gevraagd. Je begrijpt dat zo'n aanzet door een volwassen man voor ons betekende dat er niet veel kwaad in stak. Een authentieke legitimatie dus. We interpre- teerden deze vraag maar al te graag op deze voor ons lucratieve manier. We verdienden met de aflevering van een motor enige guldens, die we best konden gebruiken .
De loden doppen van de Gemeente, die over kranen als bescherming ervan in straatputjes verborgen zaten, leverden ons ook geld op. Toch begonnen we te begrijpen dat dit geen pas meer gaf.
Het schuurtje naast het huisje van Gerards ouders, een stenen bergplaatsje, stond ook op instorten. Het leek ons een mooie plaats om de verhalen die we van leeftijdgenoten gehoord hadden hier eens aan een gedegen onderzoek te onderwerpen. We zochten en vonden een stalen buis van een tachtig centimeter lang. Vulden deze met explosieven uit grote hulzen waar granaten op gezeten hadden, sloegen de pijp dicht op een klein gaatje na en legden een straatje kruit naar die kleine opening. We staken het aan en maakten dat we weg- kwamen. Het resultaat was adembenemend. Er klonk een knal die we nog nooit gehoord hadden. Het schuurtje schudde op zijn fundamenten, maar stortte gelukkig niet in.
Toen we geschrokken en voorzichtig de plaats van de explosie naderden, bleken de muren wel vele scheuren te vertonen. Zo iets hadden we niet verwacht. De schrik was dan ook groter dan de vreugde. Het was ons laatste experiment met oorlogsmateriaal. We beseften plotseling dat we met zeer gevaarlijk experimenten bezig waren. Alleen al het dichtslaan van de pijp had ons het leven kunnen kosten als we maar één vonkje hadden veroorzaakt.

Het leven krijgt zijn normale gang weer
Dat alle Nederlanden plotseling even arm of rijk waren door maatregelen van de regering om de financiën weer te normaliseren, maakte op ons nog geen enkele indruk. Iedereen kreeg tien gulden per maand geloof ik. Geld was iets waar we nog geen verstand van hadden. Alleen de naam van de minister naar wie die actie genoemd werd Lieftinck, ken ik nog.
Nog steeds vormde het schoolleven niet het middelpunt van mijn dagelijkse leven. De school behoort wel een belangrijke zaak in het leven van een vijftienjarige te zijn, voor mij was dat nog niet zo. Tot mijn eigen verbazing besef ik dat er heel andere dingen waren waar ik warm voor liep. Knutselen, radio`s bouwen, later versterkers en op de fiets de omgeving verkennen. De rapporten op school verontrusten mijn ouders wel eens. Dit opkomend golfje van gemakzucht verstoorde af en toe de naoorlogse blijdschap om de verworven vrijheid, maar liep geruisloos dood tegen de oever van een verbeterend bestaan.
 
Inhoud van het verhaal van Han Wassink evacué in Julianadorp 1940-1945
De oorlog brak uit, 10 mei 1940 Ons huis gevorderd voor bunkerbouwers
Evacuatie naar Julianadorp Onrustige nachten, neergeschoten vliegtuig
Naar de lagere school De Laatste oorlogsjaren
Activiteiten met mijn vrienden Varen op tankval
Een verborgen auto Leren omgaan met gevaarlijk "speelgoed"
Onze apotheek Middelbare school en hongerwinter
Op de tuinderij Operatie Market Garden
De knikkerkermis Julianadorp werd spergebied
Vissen en hutten bouwen Buiten spergebied in de val
Ontregeling van de kerklok Winter 1944-1945 voorbode van de bevrijding
Mijn nieuwe vriend Jan Jongejan Acht mei 1945, plotseling kwamen bevrijders
Vliegeren werd verboden Het eerste contact met de bevrijders
Voorzien in eigen behoeften Rijles in een leger Jeep
Beunhazen op de Rijkswerf Hulp aan de bevrijder
Koolzaad winnen gevaarlijke onderneming Canadese arts en penicilline
Graan verzamelen voor brood Gevaren van de vrede
Meer aktie voor voedsel Atoombommen maakten einde aan oorlog
Graven tankval leverde brandstof op Weer teruggekeerd Den Helder
Zelf zorgen voor elektriciteit Het leven krijgt weer zijn normale gang
Verhuisd naar de Tuinbouwstraat  
..<<< naar hoofdindex van de verhalen over WO II in Julianadorp & de polder Het Koegras
 
Deze pagina is gemaakt voor de website
Julianadorp parel van de Kop
met dank aan Han Wassink
bewerkt door P.Sieswerda
http://www.julianadorp-parelvandekop.nl
julianadorp@hotmail.com
d.d.maart 2020
copyright: Julianadorppromotie '95